RAUW.
fragment
(...) Mijn metgezel, mijn makker, Maikel, die was goed van de kaart. Dwaas voor zich uit aan het staren, een wazige, dubbele blik op 't eten gericht zonder dat er werkelijk iets registreerde. Ik wist niet goed of ik 'm er nou vredig of agressief uit vond zien. Plastisch, of hoe heet dat? Apathisch wellicht. Hij zat in ieder geval niet te luisteren. En bij Thomas drong het net zo min door. Maar ik was lekker op dreef.
Het enige wat écht bestaat, het enige werkelijke in de wereld, zijn patronen. Patronen der bewegingen van clusters onbeduidendheid. Dat is 't enige waaruit deze wereld is opgebouwd. Netwerken, verhoudingen, afhankelijkheden, hiërarchieën, ordeningen, verdeling, groepen. In grondbeginselen zijn we allemaal hetzelfde niks ...of alles, want dat is dan waarschijnlijk 'tzelfde als je 't over oneindigheid en nihiliteit hebt. Dezelfde energie, waar we geen goede naam of gestalte aan kunnen geven. Uiteindelijk is alles dát in een bepaalde ordening, een random uitkomst van random ontwikkelingen die we dan maar evolutie noemen... Enkel één der duizenden levensvormen die niets anders zijn dan verschillende materiële uitingen van de overlevingsdrang. Cycli, kringlopen, fractalen. De wereld bestaat nergens anders uit. Atomen, moleculen, cellen, lichamen. Zomer, winter, lente, herfst, en weer, en weer, en weer. IJstijd, interglaciaal. Depressie, revolutie. Leven, dood. En uit jouw rottende lichaam groeien weer nieuwe bloemetjes. Hoeveel fundamenten denk je dat er onder dit gebouw liggen? Hoeveel lagen verpulverde huizen, uit de 19de, 17de, 15de eeuw? Waar zijn we dan mee bezig, doelloos en zinloos maar proberen bovenop te komen? …streven naar een goed leven? Overleven? Als we uiteindelijk toch weer vervallen tot die oerenergie der leegte …tot sterrenstof? We blijven maar proberen in de chaos van de wereld een weg te vinden, in balans te blijven, in toom, conformerend aan de norm, in overeenstemming met de omgeving, in een bepaalde winstgevende harmonie met 't equilibrium. Dat is het grote paradoxale complex van de mens: onderdeel willen uitmaken van 'n groep, steeds goedkeuring en bevestiging willen, lief gevonden, geprezen en gerespecteerd worden, aan wensen en verwachtingen willen voldoen, maar tegelijkertijd anders en uniek willen zijn. We zijn steeds maar bezig proberen om te gaan met die drijfveren, een balans te vinden. Ons gehele bestaan is onderhevig aan processen. Ons hele leven wordt beheerst, gedicteerd door regels en wetten. Gedomineerd door opinies, cultuur, trends, hypes. We zijn slaaf aan gevestigde orde. Dat is het enige echte: patronen, groepen, clusters, golven, cycli. Niks individualiteit. Niks vrijheid. Niks op zichzelf staande entiteiten. Wist je dat al je cellen, je huid, haar, nagels, organen, hersenen, alles, allang niet meer dezelfde zijn als bij je geboorte? Je hele lichaam vernieuwt zich continue. Je bent niet meer de persoon die je was. Je bent 'n totaal nieuw, geregenereerd mens, al geloof je nog steeds, al hou je nog steeds vast aan de illusie van identiteit. Je bent niet.. Niet iets statisch. Enkel als schijn. Enkel het idee. Jij denkt dezelfde persoon te blijven, ook al sterven en herleven je cellen. Jij kijkt naar je hand en denkt dat het solide is, terwijl 't zo poreus is als de pest. Je zou bijna flippen als je je probeert te realiseren dat je huid een opeenstapeling van laagjes opgebouwd uit gaatjes is. Je ziet een voorwerp en denkt dat 't hard en recht en stug is, terwijl 't opgebouwd is uit in de lucht hangende, in constante beweging om elkaar draaiende deeltjes. Deze wereld bestaat uit niets... 't enige echte zijn patronen.
Verrassend genoeg had Thomas nog best een interessant antwoord, al had hij er zelf geen benul van. Om toch íéts te zeggen, proberend op 'n popie jopie manier grappig te zijn of weet ik 't, kwam die met z’n vulgaire dooddoener op de proppen. 't Enige echte in de wereld is neuken. Ik lachte me rot. Letterlijk. 't Zal de wiet wel geweest zijn. Wat een prachtig statement. Onbedoeld filosofisch. Inderdaad, 't enige is neuken. Neuken en vechten... de overlevingsdrang in z’n puurste, kernachtigste essentie samengevat.
Visualizin the realisme of my life and actuality (...)
De bass dreunde dreigend door de donkerblauwe binnenstad. Dubstep, drum and bass, strakke, harde soundbites, pakkende samples. Paupere pakhuizen met duistere luiken. Al die opgedirkte poppetjes. Lelijkheid. Vunzigheid. Dichtgeplamuurd, beschilderd en gelakt. Besmeurdheid. Straten vol vuil en tuig. Macho’s en haantjes, lafbekken, meelopers. Opvallen en 'tzelfde zijn, allemaal. Hun harten bonkend met de beat, adem snel en huiverend. Rode ogen wijd of dichtgeslagen. Aderen vol met 50% hormonen, 50% alcohol. Stampend en zoekend en overgevend – in beide zinnen van 't woord. Neuken en vechten, inderdaad. Een generatie in de omarming van bandeloosheid en fatalisme. Meer dan één generatie. Een tijdperk. We are The Prodigy.
Maik en ik voegden ons bij de rest, in de rij liërend. Maik leunde tegen de ijzeren hekken van dik, vierkant staal die tot heuphoogte reikten. Hij zag er weer wat levender uit. We lieten onze stempels zien in mondsnoerend antwoord op het wantrouwen van de uitsmijters en trotseerden de metaaldetectors. Gespijsd en gelaafd begaven wij ons in de broedende chaos van haat, hoop en laserlicht; gingen op in de kudde des vonnisvellende vreemdheid en broze blikken. Maik de levende dode. Ik de apostel der leegte. Engel des nihilisme. Messias des verlies. Redder der anarchie. Heiland van hedonisme.
't Was tegen vieren toen we de binnenstad uitliepen. Slenterend, stilstaand en rennend door de verlaten winkelstraten. Elkaar onstuimig, pueriel schoppend en slaand. Zowel op als tegen de Zara pissend. We hadden aanhang. Tegengekomen uitgaansvrienden. Vrienden van vrienden. Een kleine schare bij elkaar geraapt zooitje. Met z’n negenen ofzo waren we geloof ik. Een bewegende, ongeorganiseerde colonne van meanderende vrije partikels, verspreid over zo’n halve kilometer. De meest hypere waren al aan 't eind van de straat terwijl de sloomsten de hoek nog niet om waren gekomen. De rest bewoog zich daartussen. Stilstaand, rennend. Ronald, Remco of hoe heet ie en Stefan vonden zo’n minibal, voetbalden, schoten 'm 't dak op. Sloegen en bonkten tegen elke vuilnisbak, elk uithangbord en ding dat ze tegenkwamen. Een hels kabaal in de doodse stilte van de nacht. Of ochtend. Gingen elkaar daarna achterna in 'n kortstondige jacht. Langs mij en Maik, naar achter, uit zicht verdwijnend, weer terug. Kwamen uit bij de voorhoede en bedaarden. De nieuwe voorhoede. Waar die anderen gebleven waren, wisten we niet. Die waren alweer 'n paar straten verder waarschijnlijk. De groep viel uit elkaar. De achterblijvers zochten 't zelf maar uit. Gingen hun eigen weg. Wij staken 't plein over en 't kruispunt, brachten die Ronald naar huis. Stefan ging er nog 'n biertje drinken. Halverwege de Steenstraat werd 't al best licht. Aan 't eind rechts, de Hertogstraat. 't Spijkerkwartier. Herenhuizen. Studentenkamers. Bomen, kaal uit droge aarde rijzend in grensoverschrijdende, tot op de straat reikende, cirkelvormig uitstulpende uitsparingen tussen stoeptegels en stoeprand, gebruikt als 'n soort afbakening van elke blauwgrijs beklinkerde parkeerplaats. Stenen schamppaaltjes om de anderhalve meter. Tientallen fietsen met dikke hangsloten aan de bomen en gietijzeren hekken geketend. Trappetjes naar voordeuren op de bel-etage. We waren er al.
Maikel en ik hadden onze fietsen onderweg al opgepikt. Nee, gingen niet mee naar boven. We bleven een kwartier of wat staan ouwehoeren op de stoep, afscheid nemen. Telefoonnummers uitwisselen. Toen ik later terugkeek in m’n contactenlijst, zag ik de achternaam van Ronald tot 'n soort Pools medeklinkerfestijn te hebben verneukt.
Met de fiets aan de hand liepen we verder, Maik en ik nu nog alleen. Het was licht.
Smerige elektriciteitskastjes uit de vorige eeuw met half weggescheurde, rottende stikkers. Gelakte raam-dorpels vol spinraggen en kleverige smeurie onder half vergane, houten kozijnen. Pauperheid. Graffiti. In 'n zijstraat kranten voor ramen. Loshangende stukken karton. Houtplaten. Kapotte ruiten. Vergane troep. De oude rosse buurt. Hoge, smalle ramen met lappen stof ervoor. Geheimen. Verhulling. Obscuriteit.
Halverwege de Emmastraat werd 't al wat beter. Schoon. Geschilderd. Gerenoveerd zelfs. Opgeknapte oubolligheid. Hier hoorden deftige lui te wonen. Welgestelde heren. Barokke dames. Neoclassicistisch. Eclectisch. Wie wonen d’r nou? Arme kunstenaars, sloebers, criminelen? Een ouwe leraar van me. De burgemeester. VVD-er. En verder? Moeders met kinderen? Succesvolle entrepreneurs? Gepensioneerden?
Maik en ik zeiden niks. Afwijkend en zonderling liepen we over straat, langs gevels waarachter slapende mensen huisden. 't Was volop ochtend in de vroegste uurtjes. Zo surrealistisch. Dissonant. Uitheems zou je willen zeggen. Wij misplaatsten. 't Was erg bevreemdend om een frisse, nieuwe dag te zien aanvangen terwijl 't voor ons idee nog de vorige nacht was. Terwijl de waarheid gestaag tot ons doordrong, waren de vogels al druk aan 't fluiten. Was 't voor de rest van de mensheid nog lang geen ochtend. Deze uren behoorden niemand toe. Dit was 'n tijd die geen identiteit had.
Ik beeldde me de mensen in, in hun huizen, hun kamers met klerenkasten, tv's en crèmepjes, in hun bed met warrig haar, onder dikke dekens, in hun coconnetje. In rijen naast en boven elkaar. Allemaal anders en identiek. Terwijl ik en Maik hier over straat liepen als de laatste levende zielen van de vorige nacht. En ik realiseerde me hoe gemaakt onze realiteit is. Hoe artificieel verzonnen. Vastgelegd in random patronen. De Manifestatie van het Niets. En hoe alleen ik me voelde.
Mijn blaas hield 't niet lang meer. Aan 't eind, op de hoek van de Emmastraat, op de wijd open kruising met de Boulevard Heuvelink, Groen van Prinsterer- en Thorbeckestraat, was 'n puntvormig stuk grasveld met een paar bomen, drie bankjes in een cirkel en een prullenbak om 't af te maken, als random invulling van vrije ruimte. Ik zocht verlichting tegen de grootste boom en vroeg me af of de eerste mensen niet al wakker zouden worden. De eerste auto’s door de straat komen rijden. Rechts voor mij keek ik uit op de Thorbeckestraat. Daar verderop lag mijn oude school, het Stedelijk. 't Voelde vreemd hier weer te zijn. Op dit tijdstip. Stronken pissend.
Ik stapte op de fiets, nam afscheid van Maik. Vanaf hier moesten we verschillende kanten op. De nacht was voorbij. De pret over. 't Was tijd om de balans op te maken.
“Hoeveel heb jij?” vroeg Maik, terwijl ie zakjes en biljetten uit z’n broek opdook.
We telden ons geld. We hadden meer opgemaakt dan we dachten. Meer uitgegeven dan verdiend. Verlies. Leegte en verlies, verdriet en verlies, mistroostigheid en armoe, eenzaamheid en verlies. Ik ging. Fietsend door de verlatenheid van de stad naar huis. Naar mijn bed. Mijn eigen cocon. Naar die heerlijke, hemelse slaap der vergetelheid. Slapen terwijl anderen hun leven leiden. Wakker zijn terwijl de rest slaapt. Doorbreker van patronen. Brenger van anarchie. Apostel der leegte.